Het was een mooie dag en de vissers van een Blankenbergse schute hadden al veel gevangen,
maar ze zouden die dag nog iets heel bijzonders in hun netten vinden.
Wanneer ze een laatste keer hun net ophaalden, lag een Mariabeeld temidden de kluts zilverig spartelende tongetjes.
Met veel omhaal voeren de vissers terug, brachten het beeld aan land
en droegen het naar hun kerk in Blankenberge.
De parochiepriester was zeer in zijn nopjes en gaf het beeld een mooie plaats.
De volgende dag echter zag hij dat het was verdwenen. Gewoon weg.
Hij kreeg er kop noch staart aan, want hij had toch het portaal van de kerk op slot gedaan en als gewoonlijk de deur van de sacristie afgesloten?
Maar wonder bij wonder viste diezelfde Blankenbergse schuit opnieuw dat Mariabeeld op.
Dit keer brachten ze het naar de parochiekerk van Uitkerke.
Nu was het de beurt aan de parochiepriester van Uitkerke om blij te zijn.
Maar hetzelfde herhaalde zich. Het beeld verdween nog voor de volgende ochtend aanbrak.
Toen de vissers het nog een derde maal opvisten, haalden ze er een jonge ezel bij, deden hem een gareel aan, bonden het Mariabeeld op zijn rug en lieten hem vrij, lieten hem stappen waar hij wilde.
Het dier trok kilometers ver door de Polders en in Meetkerke bleef het stil staan, pal voor de deur van de kerk. Dat was klare taal.
Het beeld werd dus in de kerk van Meetkerke geplaatst.
En daar staat het nog steeds.
Aan het Mariabeeld van Meetkerke werden miraculeuze eigenschappen toegedicht, waardoor het dorp vroeger vele bedevaartgangers trok. Op de zeventiende eeuwse schilderijen in de kerk is dat nog duidelijk te zien. Op een ervan staat een vrouw afgebeeld die, blij om haar genezing, haar krukken offert, op een andere staan twee lamme kinderen, biddend om weer te kunnen lopen en op een derde ligt een vrouw met het ‘vier in haar boesem en ghelyk drie boesems gheswollen, maar subietelyck ghenesen’ door een belofte Onze-Lieve-Vrouw van Meiëkerke.
Maar ook nu nog stapt elke eerste zondag na Onze Lieve Heer Hemelvaart een groepje bedevaarders vanuit van Blankenberge naar Meetkerke. Om zes uur in de ochtend vertrekken ze aan de Sint-Antoniuskerk en keuvelend leggen ze de twaalf kilometer naar het polderdorpje Meetkerke af.
Ze houden een eerste keertje halt aan het kapelletje van Sint-Job in Uitkerke waar ze een paar gebeden murmelen, om dat nog eens te herhalen in de kerk van Zuienkerke en nog eens bij een Mariabeeldje aan een boom aan de kant van de weg.
Voor de mis is er een ontbijt in een herberg met boterhammen besmeerd met smout en na de mis dragen vier mannen van de ‘Gemeenzaamheid der Blankenbergse vissers’, de naam van de oude vissersnering, het beeld op hun schouders het dorp rond.