Na de doorbraak van het toerisme in het tweede kwart van de 19de eeuw alsook de sterke aangroei van de lokale bevolking, werd duidelijk dat er een grotere kerk noodzakelijk was in de badstad Blankenberge.
In het voorjaar van 1885 gingen de werken hiertoe van start.
Op 29 juni 1889 reeds werd het gebouw voor de eredienst opengesteld. En op maandag 12 augustus 1889 werd de kerk door de dienstdoende pastoor Karel Callebert aan Sint-Rochus toegewijd en definitief voor de cultus opengesteld.
Op 1 juni 1896 pas werd de Sint-Rochuskerk door Mgr. Waffelaert gewijd.
Later werd dan nog de toren toegevoegd aan de kerk (september 1903).
Op 17 juni 1907 startte de plaatsing van het eigen nieuwe orgel (link).
De nieuwe kerk in het centrum van Blankenberge stelde men onder de aanroeping van Sint-Rochus en aanvankelijk ook nog onder Sint-Antonius-Abt. Blijkbaar was de keuze van Sint-Rochus als patroonheilige gebeurt zonder overleg met de bisschop; vandaar ook een berispende opmerking en vraag van uit het bisdom:
‘Met welk gezag en met welk recht werd de naam Sint-Rochus aan de nieuwe kerk gegeven?’
Van waar deze keuze voor Sint-Rochus dan?
Vooreerst bestond er sedert enkele decennia in Blankenberge een speciale verering tot deze heilige. Op 19 april 1867 werd in de parochiekerk (Sint-Antonius-Abt) het godvruchtig genootschap van Sint-Rochus opgericht en vanaf 1868 kon op het feest van deze heilige -16 augustus- een volle aflaat verkregen worden!
Vervolgens deed zich in Blankenberge het volgende voor:
De pokziekte teisterde in het begin van 1886 de oude vissersstad en maakte heel wat slachtoffers. De doden, in lakens gewikkeld, dompelde men in bier waarna onmiddellijk de ter aardebestelling volgde. Onder de slachtoffers ook koster Louis Fol (°Ichtegem 1827) die op 1 februari 1886 bezweek.
De katholieke inwoners hadden zich tijdens deze gesel tot de Heilige Rochus gewend, de pestheilige bij uitnemendheid, waarna blijkbaar vlug beterschap optrad zodat de dankbare Blankenbergse bevolking de nieuwe kerk aan hem toewijdde.